Arrest Da Costa en Schaake
Het arrest Da Costra en Schaake is een uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 27 maart 1963 (gevoegde zaken 28+29+30/62), inzake
- verbod op verhoging van douanerechten
- ontvankelijkheid van een prejudiciële vraag
- uitzondering op verwijzingsplicht (acte éclairé).
Da Costa en Schaake
| ||
Datum | 27 maart 1963 | |
Partijen | Da Costa en Schaake (en anderen) / Nederlandse administratie der belastingen | |
Zaak | gevoegde zaken 28-30/62 | |
Instantie | Europees Hof van Justitie | |
Rechters | A.M. Donner, L.J.B. Delvaux, R. Rossi, Ch.L. Hammes, A. Trabucchi, R. Lecourt, W. Strauss | |
Adv.-gen. | M. Lagrange[1] | |
Soort zaak | belastingen/EG | |
Procedure | prejudiciële vraag uit Nederland | |
Procestaal | Nederlands | |
Regelgeving | art. 12 en 177 EEG-verdrag | |
Onderwerp | verhoging van douanerechten; ontvankelijkheid van een prejudiciële vraag; verwijzingsplicht | |
Vindplaats | Jur. 1963, p. 61 | |
ECLI | ECLI:EU:C:1963:6 |
Casus en procesgang
Toepasselijk invoertarief. Verhoging van douanerechten door een gewijzigde rubricering. Drie procespartijen maken bezwaar bij de Belastingdienst en gaan in beroep bij de Tariefcommissie. Zij doen een beroep op het verbod van verhoging van douanerechten (art. 12 EEG, thans art. 30 VWEU).
In de loop van 1962 heeft de Tariefcommissie vier soortgelijke zaken bij het Hof aangemeld voor een prejudiciële beslissing, telkens met vrijwel gelijkluidende prejudiciële vragen. In de eerste zaak (zaak 26/62) heeft het Hof op 5 februari 1963 uitspraak gedaan, bekend als arrest Van Gend en Loos. De andere drie zaken zijn gevoegd in het onderhavige arrest. Het antwoord op de (vrijwel gelijkluidende) prejudiciële vragen is in feite te vinden in het arrest Van Gend en Loos. Zodoende komt in dit arrest een andere rechtsvraag centraal te staan.
Rechtsvragen
- Heeft artikel 12 EEG-verdrag directe werking? (Ja, conform Van Gend en Loos.)
- Is een verhoging van douanerechten door een gewijzigde rubricering in strijd met het Verdrag? (Ja, conform van Gend en Loos.)
- Neemt het Hof een prejudiciële vraag in behandeling, als het Hof intussen in een soortgelijke zaak al heeft beslist? (Ja.)
Uitspraak Hof
Het Hof neemt de prejudiciële vraag gewoon in behandeling. Het eigenlijke antwoord op de prejudiciële vragen is ontleend aan het recente arrest Van Gend en Loos (zaak 26/62).
Overwegende dat de Commissie (...) betoogt dat het verzoek dient te worden afgewezen nu het zonder voorwerp is geraakt,
daar de vragen waarvoor in de onderhavige zaak een interpretatie aan het Hof is gevraagd reeds zijn beantwoord door het arrest 26/62 van 5 februari 1963, waarbij over gelijke vragen, opgeworpen in een overeenkomstige zaak, is beslist; |
Conclusies
- De verplichting van "de nationale rechter in hoogste instantie" om zo nodig een prejudiciële vraag te stellen, geldt eveneens voor "nationale rechterlijke instanties zoals de Tariefcommissie, waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hogere voorziening".
- Deze verplichting geldt niet als het Hof in een soortgelijke zaak al heeft beslist (acte éclairé). Zodoende is dit arrest een voorloper van het CILFIT-arrest (1982).
- Een nationale rechter mag altijd een prejudiciële vraag voorleggen aan het Hof. Dit is nog eens bevestigd in het CILFIT-arrest.[2]
Tot besluit
- Intussen is het een gebruikelijke procedure dat het Hof de verwijzende rechter zo nodig wijst op eerdere jurisprudentie, zodat de prejudiciële vraag misschien wordt ingetrokken. (Zie bijvoorbeeld het Köbler-arrest.)
Bronnen, noten en/of referenties
|