zwagerin
Nederlands
Woordafbreking
- zwa·ge·rin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zwagerin | zwagerinnen |
verkleinwoord | zwagerinnetje | zwagerinnetjes |
Zelfstandig naamwoord
zwagerin v
- (familie) de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote
Opmerkingen
- In het Europese Nederlands is deze benaming momenteel verouderd, maar in Suriname wordt zij nog courant gebruikt.
Synoniemen
- (Surinaams-Nederlands) zwageres
- (Europees-Nederlands) schoonzus, schoonzuster
Vertalingen
1. de echtgenote van iemands broer of zus, of de zus van iemands echtgenoot of echtgenote.
Gangbaarheid
- Het woord zwagerin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwagerin' herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.