zoet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zoet    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈzut/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈzut/
    • (Limburg): /ˈzut/
Woordafbreking
  • zoet
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen zoetzoeterzoetst
verbogen zoetezoeterezoetste
partitief zoetszoeters-
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘niet zout, aangenaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]

Bijvoeglijk naamwoord

zoet

  1. ter omschrijving van een vaak als aangename ervaren smaak zoals die van suiker
    • Dat is een nogal zoete drank, zeg! 
  1. aangenaam voor sommige zintuigen
    • Heerlijk, die zoete geur. 
  1. gehoorzaam.
    • Wees even een zoete jongen, ik ben zo terug. 
Uitdrukkingen en gezegden
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord zoet -
verkleinwoord zoetje zoetjes

Zelfstandig naamwoord

zoet o

  1. snoepgoed, voornamelijk zuigbaar

Werkwoord

vervoeging van
zoeten

zoet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van zoeten
  2. gebiedende wijs van zoeten

Gangbaarheid

  • Het woord zoet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.