zoet
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: zoet (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈzut/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈzut/
- (Limburg): /ˈzut/
Woordafbreking
- zoet
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zoet | zoeter | zoetst |
verbogen | zoete | zoetere | zoetste |
partitief | zoets | zoeters | - |
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘niet zout, aangenaam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1]
Bijvoeglijk naamwoord
zoet
- ter omschrijving van een vaak als aangename ervaren smaak zoals die van suiker
- Dat is een nogal zoete drank, zeg!
- aangenaam voor sommige zintuigen
- Heerlijk, die zoete geur.
- gehoorzaam.
- Wees even een zoete jongen, ik ben zo terug.
Uitdrukkingen en gezegden
- zoete aardappel, zoet water, zoetzure saus
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. ter omschrijving van een vaak als aangename ervaren smaak zoals die van suiker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zoet | - |
verkleinwoord | zoetje | zoetjes |
Zelfstandig naamwoord
zoet o
- snoepgoed, voornamelijk zuigbaar
Gangbaarheid
- Het woord zoet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zoet' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.