süß

Duits
Uitspraak
  • Geluid:  süß    (hulp, bestand)
  • IPA: / zyːs /
Woordafbreking
  • süß
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig uit het Middelhoogduits en Oudhoogduits

Bijwoord

süß

  1. aangenaam, schattig, zoetsappig
stellend vergrotend overtreffend
süß
süßer
am süßesten
alle verbuigingsvormen

Bijvoeglijk naamwoord

süß

  1. (kleur) zoet (naar smaak en geur)
  1. «Die Blüten haben einen süßen Duft.»
    De bloemen hebben een zoete geur.
  2. (figuurlijk) lief, liefelijk, snoezig, schitterend
  3. (pejoratief) slijmerig
Synoniemen
  • [2]: entzückend
  • [2]: liebreizend
  • [2]: niedlich
  • [3]: übertrieben freundlich
Antoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1]: bittersüß
  • [1]: herbsüß
  • [1]: honigsüß
  • [1]: süßen
  • [1]: Süßes
  • [1]: Süßgras
  • [1]: Süßholz
  • [1]: Süßigkeit
  • [1]: süßlich
  • [1]: süßsauer
  • [1]: zuckersüß
  • [3]: Süße
  • [3]: Süßer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.