zand

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  zand    (hulp, bestand)
  • IPA: /zɑnt/
Woordafbreking
  • zand
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘steenstof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 893 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord zand zanden
verkleinwoord zandje zandjes

Zelfstandig naamwoord

zand o

  1. een losse massa die bestaat uit miljoenen stukjes steen, schelpen, kwarts en glimmer
    • Ze lag lekker in het zand te zonnen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zanden

zand

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zanden
    • Ik zand. 
  2. gebiedende wijs van zanden
    • Zand! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zanden
    • Zand je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

zand

  1. zand; een losse massa die bestaat uit miljoenen stukjes steen, schelpen, kwarts en glimmer


Veluws

Zelfstandig naamwoord

zand

  1. zand; een losse massa die bestaat uit miljoenen stukjes steen, schelpen, kwarts en glimmer
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.