vormen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
vormen | vormend |
vorming | - |
vormsel | - |
Woordafbreking
- vor·men
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘het vormsel toedienen’ voor het eerst aangetroffen in 1433 [1]
- afgeleid van vorm met het achtervoegsel -en ??
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vormen |
vormde |
gevormd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
vormen
- in de juiste vorm brengen
- Ik wil eerst rondkijken en mezelf een mening vormen.
- deel uitmaken van, fungeren als bouwsteen van
- Vanille-ijs en aardbeien vormden het toetje.
- Insecten vormen de grootste groep dieren op aarde.
- maken, veroorzaken
- Extremisten vormen een ernstige bedreiging voor onze samenlevening.
- Het vormt een te groot risico.
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. in de juiste vorm brengen
2. deel uitmaken van, fungeren als bouwsteen van
Gangbaarheid
- Het woord vormen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vormen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.