volkstaal
Nederlands
Woordafbreking
- volks·taal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van volk zn en taal zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volkstaal | volkstalen |
verkleinwoord | volkstaaltje | volkstaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
volkstaal v/m
- (taalkunde) de taal van het gewone volk, vaak informeel van aard en soms als minder beschaafd gezien, in tegenstelling tot de standaardtaal
- In de Vroegmoderne Tijd werd de literatuur overal in Europa gekenmerkt door de tweetaligheid van Latijn en volkstaal.
- moedertaal
- Mensen die het waagden een bijbel in de volkstaal in bezit te hebben of bijbels te verspreiden, kregen te maken met de woede van de katholieke kerk. Velen van hen werden gearresteerd, op de brandstapel gebracht, levend aan het spit geroosterd, tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld of naar de galeien gestuurd. In beslag genomen bijbels werden verbrand. Tot ver in de twintigste eeuw waren er katholieke geestelijken die bijbels in beslag namen en verbrandden. [1]
Vertalingen
1. de taal van het gewone volk, vaak informeel van aard en soms als minder beschaafd gezien, in tegenstelling tot de standaardtaal
Gangbaarheid
- Het woord volkstaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'volkstaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.