vijg
![](../I/m/Breva_ficus_carica.jpg)
Vijgen.
Nederlands
Woordafbreking
- vijg
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schijnvrucht’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vijg | vijgen |
verkleinwoord | vijgje | vijgjes |
Zelfstandig naamwoord
vijg v/m
- (fruit) Ficus carica
peervormige, zoete vrucht met eetbare zaden van de vijgenboom - m (plantkunde) Ficus carica
vijgenboom
Hyponiemen
- adamsvijg, cactusvijg, oorvijg, paardenvijg
Vertalingen
1. vrucht van de vijgenboom
Gangbaarheid
- Het woord vijg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'vijg' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.