verbond
Nederlands
Woordafbreking
- ver·bond
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | verbond | verbonden |
verkleinwoord | verbondje | verbondjes |
Zelfstandig naamwoord
verbond o [1]
- een verdrag tussen staten, zakenpartners of individuen, omwille van een gemeenschappelijk voordeel
Hyponiemen
- doopverbond, eedverbond, genadeverbond, hanzeverbond, monsterverbond, trouwverbond, vakverbond, wereldverbond, werkgeversverbond, werkliedenverbond
Afgeleide begrippen
- verbondsark, verbondsteken
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
verbinden |
verbond
- enkelvoud verleden tijd van verbinden
- Ik verbond.
- Jij verbond.
- Hij, zij, het verbond.
- Ik verbond.
Gangbaarheid
- Het woord verbond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verbond' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.