bondgenootschap
Nederlands
Woordafbreking
- bond·ge·noot·schap
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van bondgenoot met het achtervoegsel -schap.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bondgenootschap | bondgenootschappen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
bondgenootschap o
- een verdrag tussen staten, zakenpartners of individuen, omwille van een gemeenschappelijk voordeel
- Samen met Duitsland wil Obama met TTIP nog één groot internationaal succes boeken. Het bondgenootschap is meer dan ooit van strategisch belang voor de VS. Zeker nu leiders in andere grote Europese landen politiek verzwakt zijn.[1]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord bondgenootschap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bondgenootschap' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Juurd Eijsvoogel NRC 12 mei 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.