uitlopen
Nederlands
Woordafbreking
- uit·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en lopen ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitlopen |
liep uit |
uitgelopen |
klasse 7 | volledig |
Werkwoord
uitlopen
- ergatief lopend een ruimte verlaten
- Hij is woedend de kamer uitgelopen.
- ergatief nieuwe takjes en blaadjes krijgen
- De lente is vroeg en bomen lopen al uit.
- ergatief langer duren dan verwacht
- De vergadering liep uit.
- ergatief ~ op: resulteren in iets, als gevolg hebben
- Dat is uitgelopen op een grote nederlaag.
Antoniemen
- [1] inlopen
Uitdrukkingen en gezegden
- Faliekant uitlopen (mislukken).
- Uitlopen op iemand.
Vertalingen
2. nieuwe takjes en blaadjes krijgen
Gangbaarheid
- Het woord uitlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitlopen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.