uitlopen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitlopen
liep uit
uitgelopen
klasse 7 volledig

Werkwoord

uitlopen

  1. ergatief lopend een ruimte verlaten
    • Hij is woedend de kamer uitgelopen. 
  1. ergatief nieuwe takjes en blaadjes krijgen
    • De lente is vroeg en bomen lopen al uit. 
  1. ergatief langer duren dan verwacht
    • De vergadering liep uit. 
  1. ergatief ~ op: resulteren in iets, als gevolg hebben
    • Dat is uitgelopen op een grote nederlaag. 
Synoniemen
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Faliekant uitlopen (mislukken).
  • Uitlopen op iemand.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord uitlopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.