toeschouwer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toe·schou·wer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toeschouwer toeschouwers
verkleinwoord toeschouwertje toeschouwertjes

Zelfstandig naamwoord

toeschouwer m

  1. iemand die naar iets kijkt
    • De toeschouwers zagen hoe hij verdonk en belden direct 112. 
  1. een bezoeker van een wedstrijd of een voorstelling
    • In het stadion waren veel toeschouwers aanwezig. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord toeschouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.