spectator
Nederlands
Woordafbreking
- spec·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toeschouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
- afgeleid van het Latijnse spectare met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spectator | spectators |
verkleinwoord | spectatortje | spectatortjes |
Gangbaarheid
- Het woord spectator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spectator' herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.