spectator

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spec·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toeschouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
  • afgeleid van het Latijnse spectare met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord spectator spectators
verkleinwoord spectatortje spectatortjes

Zelfstandig naamwoord

spectator m

  1. toeschouwer

Gangbaarheid

  • Het woord spectator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
83 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.