titel
Nederlands
Woordafbreking
- ti·tel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘opschrift, naam’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | titel | titels |
verkleinwoord | titeltje | titeltjes |
Zelfstandig naamwoord
titel m
- opschrift van een boek of ander document
- De titel van dit boek is 'Scheikunde voor de leek'.
- academische of adellijke aanduiding van een persoon
- Hem werd de titel van 'doctor' verleend.
Overerving en ontlening
- in het Indonesisch: titel
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. opschrift van een document
2. aanduiding van een persoon
Gangbaarheid
- Het woord titel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'titel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
Indonesisch
Woordafbreking
- ti·tel
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Nederlands "titel"
Synoniemen
- [1] gelar
- [2] judul
Afgeleide begrippen
- bertitel, bertitelkan
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.