relatief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  relatief    (hulp, bestand)
  • IPA: /rəlaˈtif/, /relaˈtif/
Woordafbreking
  • re·la·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘in verband met, betrekking hebbend op’ voor het eerst aangetroffen in 1598 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord relatief relatieven
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

relatief o [3]

  1. (taalkunde) betrekkelijk voornaamwoord
Vertalingen
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen relatiefrelatieverrelatiefst
verbogen relatieverelatievererelatiefste
partitief relatiefsrelatievers-

Bijvoeglijk naamwoord

relatief [4] relatief

  1. beschouwd in vergelijking met iets anders, betrekkelijk
    • Geld uit de muur halen is relatief eenvoudig. 
    • Met uitzondering van het Mark Taper Forum in L.A. zijn alle theaters die we hebben geboekt relatief klein, alleen onder die voorwaarde was ik bereid het stuk uit New York en Minetta Lane weg te halen. Ik geloof niet in zalen met meer dan vierhonderd stoelen. [5] 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord relatief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.