structureel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • struc·tu·reel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘de structuur betreffend’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
  • afgeleid van structuur met het achtervoegsel -eel [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen structureelstructurelerstructureelst
verbogen structurelestructurelerestructureelste
partitief structureelsstructurelers-

Bijvoeglijk naamwoord

structureel

  1. met betrekking tot de opbouw van een geheel
  2. uiteindelijk, niet-tijdelijk (bij financiën: het uiteindelijke periodieke bedrag)
    • De wet Hillen wordt vanaf 2019 in 20 jaar afgeschaft. Dit is een lastenverzwaring van 0,1 mld euro in 2021 en 1,1 mld euro structureel.  
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord structureel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.