bestel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bestel    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈstɛl/
Woordafbreking
  • be·stel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ordening, regeling’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
  • afgeleid van stel (stam van het werkwoord stellen) met het voorvoegsel be- [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord bestel bestellen
verkleinwoord bestelletje bestelletjes

Zelfstandig naamwoord

bestel o

  1. een organisatie die als systeem een bepaald doel op een bepaalde manier dient
    • Dit bestel functioneert niet langer en behoeft hervorming. 
Hyponiemen
  • arbeidsbestel
  • godsbestel
  • huisbestel
  • kerkbestel
  • orkestenbestel
  • politiebestel
  • radiobestel
  • rechtsbestel
  • regeringsbestel
  • staatsbestel
  • televisiebestel
  • toneelbestel
  • wereldbestel
  • zuilenbestel
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bestellen

bestel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestellen
    • Ik bestel. 
  2. gebiedende wijs van bestellen
    • Bestel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bestellen
    • Bestel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.