gestel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·stel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘samenstel’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Naamwoord van handeling van stellen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gestel gestellen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gestel o [2]

  1. lichamelijke gesteldheid van de mens, constitutie
  2. samenstelling
Hyponiemen
  • takelgestel [2]
  • vaatgestel
  • wortelgestel [2]
  • zenuwgestel
Afgeleide begrippen
  • gesteltak

Gangbaarheid

  • Het woord gestel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.