station

Het station van Zwijndrecht (B)

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  station    (hulp, bestand)
  • IPA: /sta(t)ˈʃɔn/; /sta.ˈsʲɔn/, /stɑ.ˈʃɔn/
Woordafbreking
  • sta·ti·on
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plaats waar treinen stoppen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1839 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord station stations
verkleinwoord stationnetje stationnetjes

Zelfstandig naamwoord

station o

  1. (spoorwegen), (verkeer) plaats waar voertuigen (met name treinen) kunnen stoppen voor het in- en uitstappen van reizigers en het in- en uitladen van goederen
    • Kunt u mij zeggen waar het station is? 
  1. (media) een zender die radio- of televisieprogramma's uitzendt
    • Zet eens een ander station op, dit is niet te pruimen. 
  1. meer algemeen: inrichting waar iets gebeurd (zoals een fokstation, keuringsstation etc.)
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord station staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Zweeds

Uitspraak
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   station     stationen     stationer     stationerna  
genitief   stations     stationens     stationers     stationernas  

Zelfstandig naamwoord

station g

  1. (spoorwegen), (verkeer) station
Verwante begrippen
  • stationera, stationär
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.