media

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  media    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmedija/
Woordafbreking
  • me·dia
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘communicatiemiddelen’ voor het eerst aangetroffen in 1952 [1]
  • [2]

Zelfstandig naamwoord

media mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord medium
  2. een communicatiemiddel naar vele personen.
    • Er werd in de media veel aandacht besteed aan de dood van Pim Fortuyn. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord media staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

enkelvoud meervoud
media medias

Zelfstandig naamwoord

media v

  1. gemiddelde
  • media hora
(het) half uur

Bijvoeglijk naamwoord

media

  1. vrouwelijk enkelvoud van medio


Werkwoord

vervoeging van
mediar

media

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mediar
  1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mediar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.