slak
![](../I/m/Grapevinesnail_01.jpg)
[1] Een slak.
Nederlands
Woordafbreking
- slak
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘metaalafval’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
- In de betekenis van ‘weekdier’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slak | slakken |
verkleinwoord | slakje | slakjes |
Zelfstandig naamwoord
slak v/m
- (buikpotigen) een buikpotig weekdier (Gastropoda
) (ook soms (voeding)) - een onoplosbaar steenachtig afvalproduct van oxides bij het smelten van metaal
- (verkeer) extreem langzaam rijdende auto
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
1. een buikpotig weekdier (huisjesslak)
1. een buikpotig weekdier (wijngaardslak)
2. een onoplosbaar afvalproduct bij het smelten van metaal
Gangbaarheid
- Het woord slak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.