schoffel
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schoffel (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈsχɔfəɫ/, /ˈsχɔfɔɫ/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈsxɔfəl/
Woordafbreking
- schof·fel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tuingereedschap’ voor het eerst aangetroffen in 1651 [1]
- afgeleid van het sterke werkwoord schuiven met het achtervoegsel -el [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoffel | schoffels |
verkleinwoord | schoffeltje | schoffeltjes |
Zelfstandig naamwoord
schoffel v/m
- (gereedschap) een horizontaal liggend scherp geslepen mes van staal dat bevestigd is aan een houten steel
- Omdat hij een hekel had aan wieden gebruikte hij zo veel mogelijk de schoffel.
Hyperoniemen
- tuingereedschap, mes
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schoffelen |
schoffel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoffelen
- Ik schoffel.
- gebiedende wijs van schoffelen
- Schoffel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schoffelen
- Schoffel je?
Gangbaarheid
- Het woord schoffel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schoffel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.