ruw
Nederlands
Woordafbreking
- ruw
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ruw | ruwer | ruwst |
verbogen | ruwe | ruwere | ruwste |
partitief | ruws | ruwers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ruw
- oneffen, niet glad
- Een ruw oppervlak veroorzaakt veel wrijving.
- grof, onbesuisd
- Die ruwe kerel gaf hem een pak rammel.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. oneffen, niet glad
2. grof, onbesuisd
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ruwen |
ruw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruwen
- Ik ruw.
- gebiedende wijs van ruwen
- Ruw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ruwen
- Ruw je?
Gangbaarheid
- Het woord ruw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ruw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.