roem
Nederlands
Woordafbreking
- roem
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lof’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1526 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roem | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
roem m
- eer, vermaardheid
- (kaartspel) een bonus verkregen wanneer een bepaalde combinatie van kaarten voorhanden is
Verwante begrippen
Hyponiemen
- oorlogsroem
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. eer en glorie
Werkwoord
vervoeging van |
---|
roemen |
roem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roemen
- Ik roem.
- gebiedende wijs van roemen
- Roem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roemen
- Roem je?
Gangbaarheid
- Het woord roem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'roem' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.