rijp

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijp -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

rijp m

  1. (meteorologie) rijm, aangevroren mist
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rijpen

rijp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijpen
    • Ik rijp. 
  2. gebiedende wijs van rijpen
    • Rijp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijpen
    • Rijp je? 
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘geschikt voor de oogst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [4] [5]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rijprijperrijpst
verbogen rijperijpererijpste
partitief rijpsrijpers-

Bijvoeglijk naamwoord

rijp

  1. tot volwassenheid gekomen zijnde
    • Hij is rijp voor de tien kilometer. 
  1. de eetbare toestand bereikt hebbend
    • Alleen de rijpe vruchten zijn lekker. 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rijp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.