rem

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rem    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rem
enkelvoud meervoud
naamwoord rem remmen
verkleinwoord remmetje remmetjes

Zelfstandig naamwoord

rem m

  1. een mechanisme dat iets vertraagt of tot stilstand brengt
    • De remmen van zijn fiets waren kapot. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
remmen

rem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van remmen
    • Ik rem. 
  2. gebiedende wijs van remmen
    • Rem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van remmen
    • Rem je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Indonesisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Het is één van de Indonesische woorden van Nederlandse oorsprong.

Zelfstandig naamwoord

rem

  1. rem

Werkwoord

rem

  1. remmen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.