bremse
Deens
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ˈbʁamsə /
Woordafbreking
- brem·se
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Duitse zelfstandige naamwoord Bremse
| enkelvoud | meervoud | |||
|---|---|---|---|---|
| onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
| nominatief | bremse | bremsen | bremser | bremserne |
| genitief | bremses | bremsens | bremsers | bremsernes |
Zelfstandig naamwoord
bremse, g
- rem
- (figuurlijk) factor of toestand met absorbeerende of remmende werking
Afgeleide begrippen
- [1]: bremseforstærker
- [1]: bremsepedal
- [1]: forhjulsbremse
- [1]: håndbremse
- [1]: nødbremse
- [1]: skivebremse
Typische woordcombinaties
- [1]: blokeringsfri bremser
antiblokkeersysteem
- [1]: træde på bremsen
op de rem trappen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.