kletsen
Nederlands
Woordafbreking
- klet·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kletsen |
kletste |
gekletst |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
- overgankelijk ditransitief iemand een klets geven, iemand slaan
- Hij kwam bij me zitten op het terras, en we kletsten wat.
Hyponiemen
- afkletsen, bekletsen, bijkletsen, cyberkletsen, doorkletsen, erin kletsen, neerkletsen, omkletsen, verkletsen
Afgeleide begrippen
|
Uitdrukkingen en gezegden
- ze kletsen wat af
Vertalingen
2. praten, babbelen
|
|
ze kletsen wat af
|
Gangbaarheid
- Het woord kletsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kletsen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "kletsen" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- kletsen op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.