bazelen
Nederlands
Woordafbreking
- ba·ze·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘onsamenhangend spreken’ voor het eerst aangetroffen in 1793 [1]
- frequentatief gevormd uit verouderde bazen "ijlen" met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bazelen |
bazelde |
gebazeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bazelen
- inergatief onsamenhangend en onbegrijpelijk praten
- Toen ik hem dat vroeg, bazelde hij maar wat.
Gangbaarheid
- Het woord bazelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bazelen' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.