babbelen
Nederlands
Woordafbreking
- bab·be·len
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘praten’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- Een frequentatieve vorm van het verouderde babben (kinderlijk praten)
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
babbelen |
babbelde |
gebabbeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
babbelen
- inergatief gezellig praten over zaken van weinig belang
- Vrolijk babbelend liepen zij te winkelen.
Vertalingen
1. gezellig praten over zaken van weinig belang
Gangbaarheid
- Het woord babbelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'babbelen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.