praktisch
Nederlands
Woordafbreking
- prak·tisch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘m.b.t. de toepassing, nuttig’ voor het eerst aangetroffen in 1840 [1]
- afgeleid van het Duits met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | praktisch | praktischer | |
verbogen | praktische | praktischere | |
partitief | praktisch | praktischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
praktisch
- op een manier die ook echt uitgevoerd kan worden
- Er is toch wel een praktischere oplossing te bedenken?
Vertalingen
1. op een manier die ook echt uitgevoerd kan worden
Bijwoord
- zogoed als, vrijwel
- In de eerste helft van de 20e eeuw ging Duitsland praktisch drie keer failliet
Gangbaarheid
- Het woord praktisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'praktisch' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.