pin
Nederlands
Woordafbreking
- pin
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘houten nagel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
- [1] [2] [3]
- [2] afkorting van persoonlijk identificatienummer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pin | pinnen |
verkleinwoord | pinnetje | pinnetjes |
Zelfstandig naamwoord
pin v/m
- een dun metalen staafje waarmee iets bevestigd kan worden
- een persoonlijk identificatienummer, pincode
- (financieel), (economie) een betalingssysteem waarbij er met een pinpas en pincode betaald wordt
Hyponiemen
- affuitpin, bevestigingspin, borgpin, disselpin, roeipin, schoenpin, slagpin, vernagelpin, vleespin
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
pinnen |
pin
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pinnen
- Ik pin.
- gebiedende wijs van pinnen
- Pin!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pinnen
- Pin je?
Gangbaarheid
- Het woord pin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pin' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Engels
Zelfstandig naamwoord
pin
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to pin |
he/she/it | pins |
verleden tijd | pinned |
voltooid deelwoord |
pinned |
onvoltooid deelwoord |
pinning |
gebiedende wijs | pin |
Uitdrukkingen en gezegden
- pin down
vastnagelen, vastspijkeren
- pin down
- pin down
overgankelijk nader bepalen
- pin on
overgankelijk toeschrijven (aan)
Frans
Zelfstandig naamwoord
pin m
- (spreektaal) lekker ding, stuk
- «Vise le pin qui rapplique avec son beau petit cul moulé dans son jean!»
- Kijk dat stuk eens dat daar aankomt met dat mooie strakke kontje in haar spijkerbroek! [1]
- «Vise le pin qui rapplique avec son beau petit cul moulé dans son jean!»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.