perfectum
Nederlands
Woordafbreking
- per·fec·tum
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voltooid tegenwoordige tijd’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
- van het Latijn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | perfectum | perfecta perfectums |
verkleinwoord | perfectumpje | perfectumpjes |
Zelfstandig naamwoord
perfectum o
- Een werkwoord in het perfectum.
Gangbaarheid
- Het woord perfectum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'perfectum' herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen. |
Latijn
Zelfstandig naamwoord
perfectum o
- (grammatica) vorm van het werkwoord die in het Latijn zowel de actieve als passieve voltooid tegenwoordige tijd aangeeft
- amavit = hij heeft bemind
Verwante begrippen
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | perfectum | perfecta |
genitief | perfectī | perfectōrum |
datief | perfectō | perfectīs |
accusatief | perfectum | perfecta |
vocatief | perfectum | perfecta |
ablatief | perfectō | perfectīs |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.