overbrengen

Nederlands

Uitspraak

IPA: /ˈovərbrɛŋə(n)/

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
overbrengenoverbrengend
overbrengingovergebracht
Woordafbreking
  • over·bren·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overbrengen
bracht over
overgebracht
zwak -cht volledig

Werkwoord

overbrengen [1]

  1. overgankelijk van de ene locatie naar de andere brengen, transporteren, vervoeren, verleggen, verplaatsen
    • Een aantal gewonden werden naar een ander hospitaal overgebracht. 
  1. overgankelijk meedelen, melden
    • Namens Piet moet ik je het volgende overbrengen:... 
  1. overgankelijk van de ene persoon of zaak op de andere doen overgaan, omzetten, overdragen, overplaatsen
  2. overgankelijk naar een andere taal omzetten, vertalen
Afgeleide begrippen
  • overbrenger, overbrenging
Vertalingen
Vertalingen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
overbrengen
overbracht
overbracht
zwak -cht volledig

Werkwoord

overbrengen

  1. overgankelijk

Gangbaarheid

  • Het woord overbrengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.