brengen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  brengen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbrɛŋ.ə(n)/
Woordafbreking
  • bren·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vervoeren’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
Indo-Europees: *bhrenk-[2]
  • Afkomstig van:
Middelnederlands: bringhen
Oudnederlands: bringan
Germaans: *bringanan
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: bring (Angelsaksisch: bringan), Duits: bringen, (Oudhoogduits: bringan), Fries: bringe
Noord: Zweeds: bringa, Deens: bringe, Noors: bringe, bringa
Oost: Gotisch: briggan
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brengen
brɛŋə(n)
bracht
brɑxt
gebracht
ɣə'brɑxt
zwak -cht volledig

Werkwoord

brengen

  1. overgankelijk ergens heen gaan om iets of iemand daar af te geven
    • Hij bracht zijn dochtertje naar de dokter omdat zij tekenen van griep vertoonde. 
    • Hij brengt altijd slecht nieuws. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord brengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Nedersaksisch

Werkwoord

brengen

  1. brengen; ergens heen gaan om iets of iemand daar af te geven


Veluws

Werkwoord

brengen

  1. brengen; ergens heen gaan om iets of iemand daar af te geven
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.