orgel
Nederlands
Woordafbreking
- or·gel
Zelfstandig naamwoord
orgel o
- (muziekinstrument) een muziekinstrument dat bestaat uit meerdere losse pijpen waardoor lucht stroomt op een labium en dat ingedeeld wordt bij de aerofonen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een muziekinstrument dat bestaat uit meerdere losse pijpen waardoor lucht stroomt op een labium en dat ingedeeld wordt bij de aerofonen
|
|
Gangbaarheid
- Het woord orgel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'orgel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Deens
Noors
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | orgel | orgelet | orgel | orgla |
Zweeds
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: / ²ạ̊r:jel /
Naar frequentie | 29244 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | orgel | orgeln | orglar | orglarna |
genitief | orgels | orgelns | orglars | orglarnas |
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.