organist

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  organist    (hulp, bestand)
  • IPA: /orɣa'nɪst/
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘orgelspeler’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • Afgeleid van het Engelse organ (orgel) met het achtervoegsel -ist
Woordafbreking
  • or·ga·nist
enkelvoud meervoud
naamwoord organist organisten
verkleinwoord organistje organistjes

Zelfstandig naamwoord

organist m

  1. (muziek), (beroep) musicus die zich toelegt op het bespelen van het orgel
    • De organist van onze kerk vergastte ons op een prachtige prelude van Bach. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • kerkorganist, concertorganist, theaterorganist
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord organist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.