orde
Nederlands
Woordafbreking
- or·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘regelmatige plaatsing, geregelde toestand’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orde | ordes orden |
verkleinwoord | ordetje | ordetjes |
Zelfstandig naamwoord
orde v
- gewenste regelmaat
- Hij bracht zijn zaken op orde.
- Ze moesten een noordoostelijke lijn volgen, daar op tweehonderd meter wat doorknippen, vervolgens naar de tweede rij prikkeldraad kruipen, een blik werpen en terugkeren met de woorden dat alles in orde was, omdat er nu eenmaal niets te zien was. [3]
- een hiërarchische organisatie
- Hij was de stichter van deze orde.
- (biologie) een groep verwante organismen, onderdeel van een klasse en bestaande uit families
- Knaagdieren zijn een orde van de zoogdieren.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
3. (biologie) een groep verwante organismen, onderdeel van een klasse en bestaande uit families
Gangbaarheid
- Het woord orde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'orde' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "orde" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- orde op website: Etymologiebank.nl
- Lemaitre, Pierre "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 14
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.