opus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈopʏs/
Woordafbreking
  • opus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘werk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1663 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord opus opera
opussen
verkleinwoord opusje opusjes

Zelfstandig naamwoord

opus o [3]

  1. (muziek) (als een geheel beschouwd) werk van een kunstenaar (componist)
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyponiemen
  • magnum opus
Afgeleide begrippen
  • opus magnum, opusnummer
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Latijn

Zelfstandig naamwoord

opus o (onverbuigbaar)

  1. behoefte

Zelfstandig naamwoord

opus o

  1. werk (arbeid)
  2. werk (product van de arbeid)
Verwante begrippen
  • opusculum
Uitdrukkingen en gezegden
  • opus est
    • het is nodig
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.