oordeel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oor·deel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘mening’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van deel met het voorvoegsel oor- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord oordeel oordelen
verkleinwoord oordeeltje oordeeltjes

Zelfstandig naamwoord

oordeel o

  1. een mening, een opinie
  2. (juridisch) uitspraak van een rechtbank, vonnis
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • oordeelkunde, oordeelkundig, oordeelonthouding, oordeelswoord, oordeelvelling, oordeelzucht, oordeelloos, oordelaar, oordeling
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
oordelen

oordeel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oordelen
    • Ik oordeel. 
  2. gebiedende wijs van oordelen
    • Oordeel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oordelen
    • Oordeel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord oordeel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Afrikaans

stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
oordeel
geoordeel
volledig

Werkwoord

oordeel

  1. oordelen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.