gericht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gericht    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /χəˈrɪxt/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣəˈrɪxt/
Woordafbreking
  • ge·richt
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van richten met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gericht gerichten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

gericht o [1]

  1. (juridisch) (formeel) gerecht, rechtbank, de rechter
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • gerichtsdag
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen gerichtgerichtergerichtst
verbogen gerichtegerichteregerichtste
partitief gerichtsgerichters-

Bijvoeglijk naamwoord

gericht

  1. een bepaald doel hebbend
    • Door de gerichte actie van de politie werden veel dronken autobestuurders van de weg gehaald. 
Woordherkomst en -opbouw
  • vervoeging van richten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt

Deelwoord

bevestigend
deelwoord
ontkennend
deelwoord
onverbogen gerichtongericht
verbogen gerichteongerichte
vervoeging van
richten

gericht voltooid deelwoord van richten

  1. vormt de voltooide tijden
    • Heb je wel eens een geweer op iemand gericht? 
  1. vormt de lijdende vorm
    • Alle sollicitaties kunnen gericht worden aan het volgende adres. 
  1. als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
    • Alle ogen zijn op hem gericht. 
  1. attributief gebruikt
    • Het was een gerichte aanval op het leiderschap van het land. 
  1. bijwoordelijk gebruikt
    • Een sollicitatiebrief, gericht aan het dagelijks bestuur, zien wij graag uiterlijk 10 dagen na het verschijnen van dit blad in de brievenbus. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • gerichtheid

Gangbaarheid

  • Het woord gericht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.