montage

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mon·ta·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het monteren’ voor het eerst aangetroffen in 1908 [1]
  • Naamwoord van handeling van monteren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord montage montages
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

montage v

  1. het monteren
  2. samenstelling van audio-visuele fragmenten, iets dat gemonteerd is
  3. het samenstellen van audio-visuele of fysieke onderdelen, montage periode
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • elektromontage, geluidmontage, geluidsmontage, hermontage, kettingmontage, proefmontage
Afgeleide begrippen
  • montage-instructie
  • montagebedrijf
  • montagebout
  • montagedraad
  • montagehandleiding
  • montagekamer
  • montagekost
  • montageleider
  • montageloods
  • montagemogelijkheid
  • montageplaat
  • montageprincipe
  • montagetheorie
  • montagewerk
  • montagewerkplaats
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord montage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.