momentum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  momentum    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /mo.ˈmɛn.təm/
    • (Vlaanderen, Brabant): /mo.ˈmɛn.tʏm/
    • (Limburg): /mo.ˈmɛn.tʏm/
Woordafbreking
  • mo·men·tum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord momentum -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

momentum o

  1. een moment waarop het belangrijk lijkt door te zetten of te gaan doen.
    • Door zijn lange aarzeling verloor hij het momentum. 

Gangbaarheid

  • Het woord momentum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
momentum momenta
momentums

Zelfstandig naamwoord

momentum

  1. (natuurkunde) impuls, de massa vermenigvuldigd met de snelheid.
  2. vaart, gang.
  1. «In this collision the larger car had considerable momentum
    Bij deze botsing had de grotere auto een flinke vaart.
  1. «His political campaign had little momentum
    Er zat weinig vaart in zijn politieke campagne.


Latijn

Woordafbreking
  • mo·men·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Samentrekking van *movimentum, dat afgeleid is van mŏvēre met het achtervoegsel -mentum.

Zelfstandig naamwoord

mōmĕntum o

    1. beweging
    2. (overdr.)
      1. afstand
        1. tijdperk, tijdsafdeling, ogenblik
        2. onderdeel van een rede
        3. uitgangspunt
      2. beslissing, uitslag, verandering
    1. beweegkracht, stoot, druk, zwaarte
    2. (fig.)
      1. invloed, oorzaak, beweeggrond
      2. aanwending van krachten, van middelen
      3. beslissende kracht, invloed, gewicht, betekenis
Verbuiging
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.