minister
Nederlands
Woordafbreking
- mi·nis·ter
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘eerste staatsdienaar’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- Afkomstig van het Latijnse minister (dienaar). [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minister | ministers |
verkleinwoord | ministertje | ministertjes |
Zelfstandig naamwoord
minister m
- De Tweede Kamer is bezorgd over het nieuws dat de Turkse regering weekendscholen wil financieren in Nederland. De VVD en de SP hebben Kamervragen gesteld aan minister Wouter Koolmees van Sociale Zaken. Diens ministerie laat weten het Turkse initiatief niet als een probleem te zien. [3]
Uitdrukkingen en gezegden
Aankomend minister van Buitenlandse Zaken.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- minister-president, ministerportefeuille, ministerraad, ministerschap, ministerscrisis, ministersploeg, ministersportefeuille
Vertalingen
1. een persoon die deelneemt aan de regering van een land
aankomend minister van Buitenlandse Zaken
|
Gangbaarheid
- Het woord minister staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'minister' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "minister" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- minister op website: Etymologiebank.nl
- Tubantia 10-08-18 Zorgen in Tweede Kamer over Turkse scholen in Nederland
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.