basket

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  basket    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɑskət/
Woordafbreking
  • bas·ket
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels (mand)
enkelvoud meervoud
naamwoord basket baskets
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

basket v / m

  1. (sport) de ring met netje bij basketbal
  2. basketbal
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
basketten

basket

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van basketten
  2. gebiedende wijs van basketten

Gangbaarheid

  • Het woord basket staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
basket baskets

Zelfstandig naamwoord

basket

  1. mand; een bak gemaakt van gevlochten rotan of tenen voorzien van een handvat.

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

basket m

  1. (spreektaal) basketbalschoen
  1. «Rien de plus chic que les basket Dior.»
    Niets sjiekers dan Dior-basketbalschoenen. [1]
  2. (spreektaal) basketbal
  1. «Tous les vendredis, je joue au basket avec mes potes.»
    Iedere vrijdag speel ik basketbal met mijn maten. [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.