lus
Nederlands
Woordafbreking
- lus
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘tot een oog gedraaid touw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1651 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lus | lussen |
verkleinwoord | lusje | lusjes |
Zelfstandig naamwoord
lus v/m
- een kring aangebracht in een touw of band
- Er zit een lusje aan om het op te kunnen hangen.
- een seriematige herhaling.
- 's Nachts wordt er op televisie een lus van journaals uitgezonden.
Gangbaarheid
- Het woord lus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lus' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /lʉːs/
Woordafbreking
- lus
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoorse woord lús.
Zelfstandig naamwoord
lus g
- «Når en lus er klekket, må den ha blod innen 24 timer for å overleve.»
- Wanneer een luis uitgekomen is, moet het binnen 24 uur bloed hebben om te overleven.
- «Når en lus er klekket, må den ha blod innen 24 timer for å overleve.»
- (dierkunde) een luisachtig dier
- (kleding) enkele maas van een andere kleur dan de basiskleur in gebreide goederen.
- (pejoratief) vrek, schraper, gierigaard
- (pejoratief) schraalhans, tobber, drommel, stakker
- (plantkunde) harig zaad in rozenbottels.
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | lus | m: lusen v: lusa |
lus | lusene |
genitief | luss | m: lusens v: lusas |
luss | lusenes |
Synoniemen
- (wetenschappelijk) Anoplura, Siphunculata
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
- IPA: /lʉːs/
Woordafbreking
- lus
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Oudnoorse woord lús.
Zelfstandig naamwoord
lus m
- (dierkunde) luis
- (dierkunde) een luisachtig dier
- (kleding) enkele maas van een andere kleur dan de basiskleur in gebreide goederen.
- (pejoratief) vrek, schraper, gierigaard
- (pejoratief) schraalhans, tobber, drommel, stakker
- (plantkunde) harig zaad in rozenbottels.
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | lus | lusa | lus lyser |
lusene lysene |
genitief |
bijvormen | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | lusi | |||
genitief |
Synoniemen
- (wetenschappelijk) Anoplura, Siphunculata
Zweeds
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- lus
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | lus | lusen | löss | lössen |
genitief | lus | lusens | löss | lössens |
Afgeleide begrippen
- luskam, luspank, luspudel, vägglus
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.