löss
Nederlands
![](../I/m/L%C3%B6ssacker.jpg)
gel Löss
Woordafbreking
- löss
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘leemsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | löss | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
löss v/m
- (geologie) een vruchtbare leem soort met een korrelgrootte die tussen die van klei en zand in zit
- De löss in Noordwest-Europa dateert uit het Saalien en het laatste gedeelte van het Weichsel-glaciaal. In het Weichselien stond de Noordzee droog. Het sediment op de zeebodem vormde de bron van de lössafzettingen. Het lichte materiaal werd door de wind aangevoerd en heeft zich afgezet in een brede zone van Belgisch- en Nederlands-Limburg via Duitsland tot diep in Polen, Roemenië en Oostenrijk.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord löss staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'löss' herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.