lokaal
Nederlands
Woordafbreking
- lo·kaal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plaatselijk’ voor het eerst aangetroffen in 1570 [1]
- afgeleid van het Franse local (plaatselijk) of daarvoor van het Latijnse locus (plaats) met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | lokaal | lokaler | lokaalst |
verbogen | lokale | lokalere | lokaalste |
partitief | lokaals | lokalers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
lokaal
- plaatselijk, van beperkte omvang
- De kleinere beurzen hebben een wat lokalere functie.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- lokaaldienst, lokaalspoorweg, lokaaltrein, lokaalverkeer, lokaalvredebreuk, lokalisme, lokaliteit
Vertalingen
1. plaatselijk, van beperkte omvang
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lokaal | lokalen |
verkleinwoord | lokaaltje | lokaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
lokaal o
- een ruim vertrek dat voor een bepaald doel gebruikt wordt
- Ze mochten het lokaal niet verlaten.
Hyponiemen
|
|
|
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord lokaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lokaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.