lokaal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lokaal    (hulp, bestand)
  • IPA: /loˈkal/
Woordafbreking
  • lo·kaal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘plaatselijk’ voor het eerst aangetroffen in 1570 [1]
  • afgeleid van het Franse local (plaatselijk) of daarvoor van het Latijnse locus (plaats) met het achtervoegsel -aal [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen lokaallokalerlokaalst
verbogen lokalelokalerelokaalste
partitief lokaalslokalers-

Bijvoeglijk naamwoord

lokaal

  1. plaatselijk, van beperkte omvang
    • De kleinere beurzen hebben een wat lokalere functie. 
Schrijfwijzen
  • locaal
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord lokaal lokalen
verkleinwoord lokaaltje lokaaltjes

Zelfstandig naamwoord

lokaal o

  1. een ruim vertrek dat voor een bepaald doel gebruikt wordt
    • Ze mochten het lokaal niet verlaten. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lokaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.