kloppen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kloppen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈklɔpə(n)/
Woordafbreking
  • klop·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoorbaar op iets slaan’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kloppen
klopte
geklopt
zwak -t volledig

Werkwoord

kloppen

  1. inergatief hoorbaar tegen of op iets slaan
    • Daar wordt op de deur geklopt. 
  1. inergatief voel- of hoorbaar bewegen
    • Zijn hart klopt. 
  1. absoluut in orde zijn, correct zijn
    • Dit resultaat klopt met onze verwachtingen. 
  1. overgankelijk door slaan in een bepaalde toestand brengen
    • Slagroom kloppen. 
  1. overgankelijk verslaan in een wedstrijd
    • Hij werd in de tweede ronde geklopt. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

Zelfstandig naamwoord

kloppen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord klop

Gangbaarheid

  • Het woord kloppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.