kif
Nederlands
Woordafbreking
- kif
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Arabisch, in de betekenis van ‘hasjiesj’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1961 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kif | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
kif v / m
- (plantkunde), (medisch) wordt gemaakt van de bloemtoppen of zaaddoosjes van de vrouwelijke, onbevruchte hennepplant Cannabis sativa
(variëteit indica) dat een hoog gehalte van de stof THC bevat en kan worden gebruikt als medicijn of genotmiddel
Verwante begrippen
|
|
|
|
Gangbaarheid
- Het woord kif staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kif' herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
kif m
- (spreektaal) stickie, joint [1]
- (spreektaal) passie, fantasie, plezier
- «La moto, c’est son kif à Patou.»
- Motorrijden is Patou's passie. [1]
- «La moto, c’est son kif à Patou.»
- (spreektaal) verlangen
- «Il a le kif d’acheter une Merco.»
- Hij droomt ervan een Mercedes te kopen. [1]
- «Il a le kif d’acheter une Merco.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.